24. mei, 2018

(8)

Een mens kan doorschieten in het lollige, maar hij kan ook te serieus worden. Dat geldt in hoge mate voor mij. Ik ben een zwart-wit mens. Het is het een of het ander, maar nou nooit eens lekker iets in het midden.

‘Jij wordt nooit een goede ambtenaar,’ zei iemand eens tegen mij. Nou, ‘iemand’ had het goed gezien. Als inspecteur merkte ik dat je in het ambtelijk paradijs van de rijksoverheid niet onbekommerd van alles kunt opschrijven. Dat was jammer, want puur bekommerd verslagleggen bleek niet aan mij besteed. Toen ik dat probeerde, hakte ik in mijn rapporten woest in op de matige uitvoering van het beleid.

Mijn stijl was betrokken, zoals gewenst, maar ook meedogenloos. Ik zag misstanden in de bureaucratie en ik stuurde aan op rollende koppen. In mijn onschuld dacht ik werkelijk dat mijn teksten de Staatscourant zouden halen.

De baas probeerde mij voorzichtig te vertellen dat mijn klare taal wat minder klaar mocht zijn. Ik nukte en koesterde de gewraakte passages, het rijk mokte en publiceerde niets.

Het was duidelijk dat het ambt en mijn verknochtheid aan eigen woordkeuze onverenigbaar waren. Wegens duurzame ontwrichting van de culturele verhoudingen ben ik toen maar iets leukers gaan doen.