Machteld
U zult wel denken, “wat is hier gebeurd?” en “wie is dat meisje dat hier, buiten het Hof van de graaf, in een plas bloed op het pad ligt?” Ik ben niet alleen, er zijn er nog twee, mijn gezelschap. Of beter, ik was hún gezelschap.
Wees niet bang voor al het bloed. Het geweld is voorbij. Het betreft u niet. Het betrof eigenlijk zelfs mij niet. Ach, ik spreek in raadselen, vergeef mij. Ik zal u vertellen wat u ziet.
Mijn naam is Machteld. Ik woon hier vlakbij, in een mooi huis, het huis van Vrouwe Aleid. Ik ben haar gezelschapsdame. U kent Vrouwe Aleid toch wel? Aleid van Poelgeest! Precies, Poelgeest bij Koudekerk. Als kind ben ik, door Vader Innocentius, onze huispriester, aan haar entourage toegevoegd.
“Machteld,” zei Vader Innocentius altijd “Machteld, ik zie wel iets in jou.” Die oude priester heeft mij van alles geleerd. Hoe ik moest spreken, hoe ik moest lopen en hoe ik mijn ogen zedig moest neerslaan. Vader Innocentius is altijd heel lief voor mij geweest, héél lief. Maar ik heb hem beloofd daar nooit met iemand over te praten.
U begrijpt nog niet alles wat u ziet. Maar u weet wie Aleid van Poelgeest is; ze is bekend. Ze is de minnares van niemand minder dan Albrecht van Beieren, graaf van Holland. De graaf is al oud en zij is nog maar twee-en-twintig jaar, maar dat deert niemand. Heer Albrecht is een machtig man en als zijn bijzit heeft Aleid een mooie toekomst.
Vorig jaar, in 1391, heeft graaf Albrecht aan zijn minnares, Aleid, heel het landgoed Ter Hoecke ten geschenke gegeven. Dat verliep niet zonder problemen. Toen de oude leenman van Ter Hoecke stierf was niet Aleid de erfgename. Leden van de familie De Blote waren de eersten in lijn. Maar Graaf Albrecht schoof alle rechten opzij en gaf heel de erfenis aan zijn geliefde. De familie De Blote was furieus.
Sommige hovelingen fluisteren dat het landgoed Ter Hoecke Aleid nog eens lelijk zal opbreken. Ze mompelen in de gangen over een “Hoekse Hoer.” Maar Ik weet wel beter. Zó Hoeks is ze niet. Trouwens, ze is ook niet Kabeljauws. Dat hele gedoe tussen Hoeken en Kabeljauwen, daar heeft Aleid niet veel mee op. En het zedelijk gehalte van de jonkvrouw Van Poelgeest? Daar denk ik niet zo over na. Als trouwe gezelschapsdame weet ik waar ik wel en waar ik niet mijn gedachten aan moet wijden.
Misschien vindt u wel dat ik, in mijn toestand, niet zoveel moet praten. Vader Innocentius zei altijd al dat ik teveel babbelde. En dat de Duivel een kletskous in mij had gestopt. Ach, laat mij maar. Nog éénmaal, nog een paar laatste woorden. Zal ik nu vertellen over vanavond?
Eigenlijk hoef ik u niet te zeggen dat er een banket was in het Binnenhof, luisterrijk, met zang en dans. Heel Die Haghe sprak er vandaag immers over. Iedereen die belangrijk is was uitgenodigd. Ik mocht met Vrouwe Aleid mee, als haar gezelschap. Ik trok mijn feestkleed aan. Het zit nu onder het bloed, maar het was echt een mooi kleed.
Vader Innocentius in Koudekerk zei altijd al. “Aleid, je hebt een goed figuur voor mooie klederen.” En dan keek hij me zo lief aan, met die waterig blauwe ogen in dat bolle gezicht. Maar ik heb hem tijdens de biecht beloofd daar nooit over te praten.
De Graaf had een aantrekkelijke jonge knaap naar Aleid gestuurd, om haar en mij, te begeleiden naar het Hof. Willem, heet hij, Willem Cuser. Een succesvolle en bekende hoveling. Iets te succesvol misschien. Hij is regelmatig het middelpunt van twist en intriges.
Vrouwe Aleid bloosde toen Willem Cuser haar kwam halen. Natuurlijk is de oude Graaf Albrecht een goede partij voor mijn Vrouwe, maar Willem Cuser is mooi en jong. En Aleid is natuurlijk niet van steen.
Tijdens de wandeling naar het Hof liep ik een meter of tien achter Aleid en Willem. Een lome nazomerwarmte dreef tussen de bomen. Belangstellend keek ik naar alles en iedereen, behalve naar die twee jonge mensen voor mij. Er kon toch niets gebeuren; het was maar een klein stukje lopen. Een béétje koketterie kan toch geen kwaad? Vader Innocentius heeft dat destijds zelf tegen mij gezegd. Nou ja, vergeet dat laatste maar. Ik genoot van het geel en rood van de herfstbladeren; ik hoorde hun fluisterend knisperen in de wind. Kon een avond mooier beginnen?
Het was een prachtig feest. Wijn, kaarsen en fakkels, liederen, verhalen en dans. Vrouwe Aleid wilde met Heer Albrecht dansen, maar hij was moe. Hij danst niet zo vaak meer de laatste tijd. Dus deed Aleid dat maar met de jonge Willem Cuser. Ik geloof dat het hart van de oude graaf een slag oversloeg toen hij dat zag. Doodsbleek staarde hij naar Willem en Aleid en een kilte sloop in zijn ogen. Maar Willem Cuser is niet gauw onder de indruk. Hij is ruzie en boze blikken gewend. Aan het hof heeft hij zó vaak onenigheid.
Zelfs vanavond nog had hij het aan de stok met de broers De Blote. Inderdaad, diezelfde van de erfenis en van Huis Ter Hoecke. Zij wilden tegen Vrouwe Aleid de hele kwestie weer oprakelen. Maar Heer Cuser kwam tussenbeide. Die Cusers zijn wild; ridderlijk maar wild. Willem ook, na een paar woorden haalde hij uit en trof Gerrit de Blote met zijn vuist in het gezicht. Het bloed spatte in het rond.
U weet vast al van het incident. Zó groot is het hof niet en bedienden lopen in en uit. De verhalen en roddels murmelen met hen mee. Er wordt natuurlijk al druk over gegniffeld in de buurt. Gelukkig liep het allemaal met een sisser af. Feestgangers hebben de kemphanen uit elkaar gehaald. Gerrit de Blote liet zich, bij zijn aftocht, door zijn broer ondersteunen. Terwijl ze wegliepen keken ze, met van haat vertrokken gezichten, strak naar Aleid.
Er werd niet meer gevochten, maar de sfeer was weg. Ik vond het vreselijk, die vijandschap, die boosheid! En op de achtergrond zat daar dan nog Heer Albrecht, in zijn prachtig versierde zetel, met een als uit steen gehouwen gezicht. Hovelingen probeerden nog iets te redden met enkele vrolijke liederen, maar eenieder die naar de graaf keek viel stil. Zodra het beleefdheidshalve kon, wilde Vrouwe Aleid naar huis, ze was nerveus en angstig.
Willem Cuser, die haar niet uit het oog verloor, sprong op. Hij boog voor zijn beschermelinge. “Zal ik u naar huis brengen?” stelde hij voor. Ik dacht, dat ik graaf Albrecht’s gezicht even zag vertrekken. Toen herstelde hij zich en niet veel later gaf hij heer Cuser minzaam toestemming vrouwe Aleid en mij naar huis te begeleiden. De graaf kon ook moeilijk zijn minnares, zo goed als alleen en in het donker, door Die Haghe laten wandelen.
Ik begrijp Heer Albrecht wel. Die Cusers mogen er zijn; knappe mannen in die familie. En dan twee van die jonge mensen.., een nazomernacht… Weet u wat Vader Innocentius altijd tegen mij zei over mooie jonge mensen? Nou ja, dat doet er ook niet toe. Ik mag er toch niet over praten.
De weg terug voerde over dit met herfstbladeren bedekte pad. Het flauwe schijnsel van de toorts van heer Willem was geen partij voor het duister onder de boomkruinen. De stemming was bedrukt; niemand sprak.
Het was niet goed Aleid en Willem, vrijwel zonder geleide, naar haar huis te laten gaan. Na wat er net op het feest gebeurd was, had iedereen toch beter moeten weten! We liepen door het donker. Ik was een paar passen bij het stel vandaan. Er klonken snelle voetstappen. Ik zag flambouwen. Het was verwarrend. Van waar de slagen kwamen weet ik niet. Ik meende de broers De Blote te zien, maar ook knechten van de graaf. Er waren boze gezichten, er was bloed. Willem Cuser viel het eerst, daarna Vrouwe Aleid. Ikzelf zag het mes niet eens. Een flits, een stoot.., en ik voelde ik niets meer.
Wat ritselen die herfstbladeren mooi. Ik zweef op hun geruis. Mijn gedachten worden waterig, Ze beginnen te vervloeien…
Een andere versie van dit verhaal is gepubliceerd in het boek 27 korte geschiedenisverhalen, bij Uitgeverij Historische Verhalen
www.HistorischeVerhalen.nl
© 2016 Paul Christiaan Smis