Slabouter
Was er eens een kabouter? Ja hoor, die was er. Hij heette Laktuk. In een land hier ver vandaan? Doe niet zo idioot. Hij woonde hier vlakbij, in een veldje. In een slaveldje om precies te zijn. Daarom was hij eigenlijk een slabouter, maar daar trok hij zich niets van aan. Hij kabouterde door het leven, dat het een lieve lust was.
Eigenlijk niets bijzonders. Er zijn duizenden slabouters. Iedereen die weleens, bij nacht en zilver maanlicht, op zijn handen in een slaveld heeft gestaan, kan vertellen over het ijverige slavolk. En over slavinken die tussen de bladeren zitten te zingen.
Laktuk echter, had iets bijzonders, hij was getrouwd. Goed, goed, dat is niet helemaal abnormaal. Maar hij had niet een spinazie-elfje als vrouw gekozen, zoals bijna iedereen doet. Nee, zelfs geen selderie-gnoompje of een groene-kooltrolletje. Laktuk was getrouwd met een exotisch vrouwtje uit de verre aardbezievelden. Oh zo! Is dat lekker gek of niet?
Zelfs als je bijna in slaap bent gevallen, zul je wel begrijpen dat dit huwelijk voor enige opschudding in het slaveld zorgde. Er waren oudere en wijzere slabouters die bezorgd hun groene hoofden schudden. “Daar kan allen maar misoogst van komen, van zo’n verbintenis”, zeiden ze onder elkaar. Er waren ook jongere en onwijzere bouters, die het allemaal geen punt vonden. Nu zijn bouters die iets geen punt vinden altijd prettig om naar te luisteren. Laktuk luisterde dan ook naar de jonge vrienden en hij trouwde zijn vrouwtje, die Slabezie genoemd werd.
In het begin verliep het huwelijk tussen Slabezie en Laktuk heel goed. De slabouter had een mooie hobby; hij zong bij een naburig ven in het venkoor. Het koor bestond voornamelijk uit bewoners van het slaveld. Het was dan ook niet zo gek dat dit venkoor het Slavenkoor genoemd werd.
Zijn vrouw hield niet zo van dat Slavenkoor. Iedereen heeft recht op een afwijking. De een houdt niet van sprookjes, de ander niet van muziek. Maar goed, Slabezie werkte hard in het huishouden en ze was verder ook een goede echtgenote. Zo verliep het leven groen en grollig, totdat het nieuwe seizoen aanbrak. Voor lezers zonder groene vingers wil ik hier nog even vermelden, dat in het nieuwe seizoen alles gaat groeien en bloeien.
In het slaveld ontsproot de groente dat het een lieve lust was. De sla groeide als kool en kool bloeide als sla. De slabouters groeiden mee. Heb ik al verteld dat ze weer krimpen aan het eind van het seizoen? Toen de bouters dan zo geweldig groeiden, zwol ook het volume van hun stemgeluid. Dat was direct te merken; het venkoorlied galmde door het bos.
De omhelzing
Niet iedereen was blij met deze muzikale vooruitgang. Slabezie kreeg het er juist van op de zenuwen. Als je niet aan inprentingsstoornissen lijdt, weet je nog wel dat Slabezie niet van het Slavenkoor hield. Maar ook voor haar was het groeiseizoen begonnen en, zoals alle aardbezie-achtigen uit de verre bezievelden, begon ze zich als een slingerplant om het dichtst bijstaande object te slingeren. Nu was dat object toevallig wel onze Laktuk en je zult wel begrijpen dat problemen niet konden uitblijven. Na enig gediplomeerd slingerwerk kon Laktuk zich niet zo heel erg meer bewegen. Dat vond hij natuurlijk niet leuk. En al helemaal niet omdat hij, als gevolg van deze handicap, niet meer naar het venkoor kon gaan.
De liefhebbende echtgenote, Slabezie, was juist enorm blij met de veranderde toestand. Het koor bij het ven klonk veel minder luid, nu de krachtige stem van haar man ontbrak. Ze genoot ervan dat ze nu altijd heel dicht bij haar beminde kon zijn. Weliswaar ontging het Slabezie niet dat Laktuk niet meer zo grollig was als vroeger en ook merkte zij wel, dat hij wat gelig ging zien. Maar dat dacht ze op te lossen door een extra kratje dubbelgebeide chlorofyldrank in huis te halen.
Door de stevige omarming van zijn “zeer aanwezige” echtgenote kreeg de arme slabouter het erg benauwd. Groeien werd voor hem praktisch onmogelijk en daarvan werd hij zo somber, dat het hem groen en geel voor de ogen zag. Vind je het gek dat Laktuk meer dubbelgebeide chlorofyldrank ging drinken dan beslist nodig was voor een goed teint. Al gauw zag het hem niet meer groen en geel, maar alleen nog maar groen voor de ogen.
Niemand weet precies hoelang deze toestand duurde. De land- en tuinbouwarchieven maken er geen melding van. Ook het toonaangevende tuindersblad “Loontjeboon” zwijgt erover. Ik denk dat die hechte verhouding veel langer heeft geduurd dan men, tot voor kort, dacht. De agrarische psycholoog, prof. dr. Slaboon, schatte de relatieduur op “enkele seizoenen”, maar dat is zo’n wetenschappelijke uitspraak waar een mens vraagtekens bij plaatst. Waar bemoeit zo’n man zich trouwens mee?
Enfin, na enkele seizoenen was Laktuk min of meer ingedut. Dat is een ander woord voor: “zich verzoend hebben met de situatie”. Hij at zich vol en dronk zich vol en maakte met Slabezie lol. Maar als de bouter dan het koor hoorde zingen werd hij heel stil. Zijn vrouw vroeg weleens bezorgd wat eraan schortte. Maar dan zei Laktuk niets; hij ging vroeg slapen. De volgende ochtend echter was de bouter weer vrolijk en hij sloeg herhaaldelijk kwink.
Zilverhaver
Ik zei het al: Laktuk was in feite ingedut. En wat doet iemand die dut? Hij droomt. Het laat zich, zelfs door mindervalide lezertjes, raden waar Laktuk van droomde. Hij droomde van het Slavenkoor. Malle aria’s schoten door zijn maffend brein. Groene cantates dreven zachtjes op de nevelen van zijn gedachten. Op een dag, toen hij weer zo zat de te dutten, werden ineens enkele gedachtenslierten opzijgeschoven. Vóór hem stond een graselfje.
Zoals je op school geleerd hebt zijn graselfjes de mooiste, wonderbaarlijkste, lieftalligste en meest lichtvoetige wezentjes die er in een biologieboek voorkomen. En dit graselfje was ook nog erg lief. “Hééééél erg lief.” zou ze zelf gezegd hebben. Nou ja, alle graselfjes zijn een beetje behaagziek.
Het elfje, ze heette ‘Zilverhaver’, keek de slabouter eens aan en schoot toen in een klaterend lachje. Daarna voerde ze een lichtvoetig dansje uit, waarbij ze sierlijk op en neer zweefde tussen een majestueus slablad en de groene gedachten van Laktuk. Midden in de dans hield Zilverhaver plotseling op, ze stapte op de Laktuk toe en raakte zacht, met haar tovervingertjes zijn gezicht aan. “Héééél zacht.” Zou ze zelf gezegd hebben. Ja, dat is zo’n beetje de elfentaal. “Zeg, waarom zing je niet in het Venkoor? En waarom ben je zo dik? Waarom laat je je zo vastklemmen?” vroeg Zilverhaver, terwijl ze Laktuk recht in de ogen keek. Zoals je wel merkt zijn graselfjes nogal direct in hun manier van vragen stellen, maar Zilverhaver was helemaal een “enfant terrible”. Het spreekwoord “in het huis van de gehangene spreekt men niet over de strop”, was aan haar niet besteed. Vermoedelijk hangen graselfen elkaar niet zo vaak op.
Laktuk reageerde geschokt. Doordat de vragen zo direct waren en Zilverhaver zo lief uit haar ogen keek, raakte de bouter helemaal in de war. Hij vertelde in één adem alles wat hem dwarszat. Het elfje leefde erg met hem mee, maar veel meer kon ze niet voor hem doen. Toen Laktuk uitverteld was, streelde Zilverhaver hem eens over zijn groene bouterbolletje. Daarna vloog ze weg, lachend om het leven, om bouters en aardbeziën.
De slabouter, die tijdens het vertellen van zijn verhaal, erg onder de indruk van het elfje was gekomen, keek haar spijtig na. Hij voelde zich ontevreden en bedacht afgunstig dat die graselfen het toch maar gemakkelijk hebben. Hij kon nog niet weten wat de lieftallige Zilverhaver zou overkomen. Maar wij wel, want ik ga het nu vertellen.
Nauwelijks was ze uit het zicht van de slabouter gedwarreld of Zilverhaver kwam keihard in aanraking met een, op het verkeerde moment neerstortende, boomtak. Ja, je moet als boomtak wel een beetje uitkijken waar je neerstort. Nou, het elfje had er, in elk geval, niet van terug. Ze had zich flink bezeerd en Zilverhaver was niet in staat verder te gaan. Dus legde ze zich neer op een zuchtje wind en dreef weg, hopend dat iemand haar zou vinden.
Zuchtjes wind gaan alle kanten uit. Als je meewaait kom je nog eens iemand tegen. Maar je hebt er niets aan als je naar huis wilt, om daar verzorgd te worden. Zilverhaver is dan ook niet thuis aangekomen, maar ik loop op de zaken vooruit.
Laten we teruggaan naar Laktuk. We dwalen anders te veel af. Laktuk werd erg onrustig. Klaarwakker was hij nu en behoorlijk ontevreden met de toestand waarin hij zich bevond. Zo ontevreden zelfs, dat hij zienderogen vermagerde. Slabezie zag het, maar wat kon ze doen? Ze voelde haar stevige grip op Laktuk verslappen. Daar had ze veel verdriet van, want ze was erg op haar bouter gesteld.
Wat Slabezie ook deed en wat ze ook aandroeg om hem weer op gewicht te krijgen, Laktuk bleef maar vermageren. Op het laatst werd de greep zo slap, dat hij makkelijk uit Slabezie ’s omarming weg kon stappen. Dat deed hij uiteindelijk ook. Hij liep regelrecht naar het Slaven om mee te zingen in het koor. Slabezie bleef achter in wanhoop. Ze zagen elkaar nooit meer terug. Erg hè?
Erica
Het was avond. Twinkeltjes en lollige geluidjes stegen op uit het groen. In de buurt van het ven heerste enige consternatie. Eindelijk had men Zilverhaver dan toch gevonden. Iedereen probeerde haar naar zich toe te trekken om haar te helpen. Dat liet ze zich graag welgevallen, want ook voor een graselfje is het weleens lekker vertroeteld te worden. En al helemaal als ze een dreun heeft opgelopen van een neerstortende tak.
Natuurlijk probeerde ook onze ontregelde Laktuk haar te helpen, maar dat hoefde al niet meer. Zilverhaver had zich, net voor hij aankwam, gemakkelijk geïnstalleerd op een comfortabele boomtak. Ze was in een zweverig gesprek gewikkeld met een eikenbloesemmannetje, dat voor eik studeerde.
Hij zag wel in dat zijn hulp hier niet nodig was en Laktuk wilde juist weer verder gaan toen hij, in een andere boom, een nieuw wezentje ontdekte. Het was een heidetrolletje, met ogen van blauw fixeer. Trolletjes zijn vreemde wezentjes. Ze kunnen blauw zijn als grasklokjes of zwart als een perzik, die zich twee maanden in een fruitschaal heeft liggen vervelen. Als ze je aankijken krijg je het heel warm of juist heel koud, dat ligt er weleens aan. Laktuk staarde naar het heidetrolletje en zij keek geïnteresseerd terug. “Ik ben Erica”, zei ze zachtjes. “Ja, dat zie ik.” Zuchtte de bouter en hij ging subtiel, vlak naast haar op een tak zitten.
Eerst zaten ze alleen maar. Gezellig, een beetje zitten, elkaar voorzichtig aanraken. Na een tijdje begonnen ze, om de beurt, melodietjes te neuriën. Uren later schalden ze met zijn tweeën oude liederen. Gezangen van tover en “verglore ganie”. En terwijl ze zo zongen voelde Laktuk zich heel warm worden en ook Erica ervoer iets prettigs vanbinnen, zodat haar uitstraling blauw opvlamde. De bouter en de trol vergaten alles om zich heen en zongen uit volle borst hun gevoelens de avondhemel in.
Weet je, ik zou hier wel willen stoppen met dit verhaal. Het lijkt zo leuk af te lopen. Maar ik moet verder vertellen. In gedachten hoor ik je al iets mompelen van: “geen gelul, kom op met je verhaal”. Nou nou, er is geen reden zo grof te worden. Maar ik voel dat er meer achter steekt. De innerlijke drang tot weten. Ik voel hier de zuiver wetenschappelijke geest, verpakt in een bolster van liederlijk taal. Enfin, het omgekeerde komt veel vaker voor.
Hoe ging het verder met het duet van Laktuk en Erica bij het Slaven? Tja, wie het eerst “ertegenaan” zong is mij niet helemaal duidelijk. Een feit is, dat het lied op een gegeven moment beslist vals ging klinken. En dat is iets waar die groene lieden niet tegen kunnen. Ze raken er enorm door uit hun humeur. Hoe nadrukkelijker de sensorische dissonantie klonk, des te gemener loerde Erica naar Laktuk en des te kwader keek de laatste terug. Uiteindelijk hielden ze op met zingen en gingen gemelijk ieder huns weegs.
Laktuk had nu alle zin in zingen verloren. Zelfs het Slavenkoor trok hem niet meer. Hij voelde zich verward en verdoofd. Alles leek tegelijk veel te snel en veel te langzaam te gaan. Vermoeid ging hij zitten onder een slablad, om zijn mogelijkheden voor de toekomst te overdenken.
Zo enorm ging Laktuk op in deze bezigheid, dat hij van zijn omgeving niets meer merkte. Het ontging hem dan ook dat er een boerenknecht naderde, op enorme klompen. Het was een heel gewone boerenknecht, ik geloof dat hij Arie heette. Hij was erop uitgestuurd om te oogsten. Toen Arie die avond een vreemd gevormd, verpletterd blaadje onder zijn klomp vandaan peuterde, dacht hij niet aan bouters, aan beziën, elfen of trollen. Nee, hij dacht gewoon: “Wat een lollig gevormd slablaadje.” Hij gooide het weg en dat was dat.
-----
© 1981 Paul Christiaan Smis