(5)
Lange tijd schreef ik meer gedichten dan verhalen. Werken in de nachtdienst resulteerde in een vrij korte aandachtsspanne. Een brokkelige geest leende zich niet voor lange teksten.
Wel schreef ik kolderieke kinderverhaaltjes. Ik vertelde mijn kinderen iedere avond, à l'improviste, een stukje vervolgverhaal over een mannetje en een kabouter. Dat feuilleton heb ik jarenlang volgehouden. Mijn spruiten mochten bij iedere aflevering aangeven welke wending het verhaal die avond moest krijgen. Kinderen kunnen de gekste vragen stellen en behoefte hebben aan bizarre plotwendingen. Ik heb daar veel van geleerd.
Ik ruilde de verpleging en haar nachtdiensten in voor een bestaan in het archiefwezen. Mijn hele leven was ik al geobsedeerd door geschiedenis. Wat kwam het mooi uit dat ik van mijn goedaardige bezetenheid mijn beroep mocht maken. Daarnaast studeerde ik in die dagen cultuurwetenschappen. Genoeg stof voor verhalen en voldoende redenen om ze op te schrijven.
Voorzichtig begon ik met een reeks columnachtige verhaaltjes in het blad Oud Edam, een lokale historische periodiek. Als ik die stukjes teruglees, valt het me op hoe verzot ik was op antiek klinkende volzinnen. Leuk, maar vandaag de dag krijg je er lezers niet meer mee op de banken.