Gedichten en verhalen
Met een blos van opwinding kijk ik iedere dag naar de Olympische Spelen, het kleurrijk sportpandemonium in Brazilië. Mijn televisie staat roodgloeiend. Het kan zijn dat er nog meer zenders op dat apparaat zitten, maar ik kijk, “24/7”, naar NPO 1. Daar wordt mij dagelijks een waar spektakel voorgeschoteld. Urenlange, enorm spannende interviews, afgewisseld door zo af en toe een wedstrijd in het een of ander.
De stemming in Rio zit er goed in. Dat is ook niet zo raar, want er is in die plaats een sportparadijs gecreëerd dat zijn gelijke in de wereld niet kent. Nou, misschien in een land met een wat frisser klimaat. De Brazilianen zelf vinden het prachtig. Ik zie op televisie afgeladen tribunes, dolenthousiaste supporters. Je kunt wel zien dat de Olympische Idee echt leeft, daar in de aangrenzende favela’s.
Ook de spelmentaliteit is van Olympische vrolijkheid. Men gaat voor Goud. Niet voor minder. Geen zilver, geen brons, dat zijn maar restmetalen, schroot eigenlijk. Nee, Goud moet het zijn. Laatst, tijdens een interview, vertelde een zwemstertje dat de Spelen in Londen, vier jaar geleden, voor haar ‘mislukt’ waren. Ik weet zo gauw niet meer hoeveelste ze toen is geworden, maar het is wel duidelijk dat het geen Goud was. Een tweede plaats of minder? Ja, dat kán toch ook niet; is ze nou helemaal? Ik begrijp niet dat men haar nog naar Brazilië heeft willen afvaardigen. Tenzij natuurlijk naar het Amazonewoud.
“Tweede worden op de Spelen is geen optie.” Veel Olympiërs zeggen dat zelf. En zij hebben er verstand van. Ik kan mij ongeveer voorstellen hoe ze denken over iemand die derde wordt. En laat ik maar zwijgen over deelnemers die buiten de prijzen vallen. Verliezers zijn stumpers.
Vreemd genoeg zenden de deelnemende landen veel sporters uit die niet op de eerste plaats eindigen. Ik begrijp dat niet. Hebben die naties dan geen benul van de Olympische Gedachte? Hardop uitgesproken klinkt die gedachte ongeveer zo: “je wordt eerste of je bent nooit aanwezig geweest.”
Per sport zou een land eigenlijk maar één deelnemer moeten afvaardigen. Die wordt namelijk eerste. Nog meer atleten uitzenden is een motie van wantrouwen. Dan gelooft men die ene speler niet. Een weldenkend land stuurt geen verliezers naar Rio. Dat is strijdig met de nationale trots. Een klap in het gezicht van de beoogde winnaar.
Uiteraard hebben we niet alleen atleten naar De Spelen gestuurd. Ook ons journaille is daar ruim vertegenwoordigd. Het wriggelt er van de schrijvende, filmende en babbelende sportexperts. Dankzij hen doe ik geen oog meer dicht. Ik moet al hun knaloranje interviews, columns en wedstrijdverslagen zien, horen, proeven!
Voor het zelfvertrouwen van de sporters zijn de media belangrijk. Op subtiele wijze helpen journalisten onze atleten bij het opkrikken van het moreel. De pers toont zich daarbij een voorbeeld van invoelend positivisme. De gesprekken en reportages zijn goudomrand. Toch is de toon voorzichtig. Men is begaan met het geestelijk welzijn van onze jongens en meisjes. Nederlandse journalisten zijn niet schreeuwerig. Ze zoeken de nuance met ragfijne vragen als: “Doet ’t zeer?”, “Wat ging er nou verkeerd?” “Is dit jouw fout of een blunder van je coach?”
Die zorg voor de tere sportersziel vind ik ontroerend. God verhoede het, maar mochten de Oranje-atleten eens niet winnen, dan zullen ze van onze commentatoren nooit te horen krijgen dat ze verloren hebben. Geen post-Olympische depressie, geen diepe afgronden. Niemand zegt tijdens de nabespreking op televisie: “Klazina, jij greep naast het Goud.”, “Jojanneke, jij haalde slechts zilver.”, “Hockeyheren, welke ereplaats hebben jullie geboekt bij de ‘losersvlucht’ terug naar huis?”
Prachtig hè, die frisse Olympische mentaliteit? Die geest van: ‘winnen is belangrijker dan meedoen’. De Olympische Spelen, hoeveel mensen doen er eigenlijk aan mee? En hoeveel kunnen er ook weer een medaille halen? En die anderen dan? ‘Misbaksels’, stuk voor stuk.
© 2017 Paul Christiaan Smis