Brexit 1

Vandaag, 23 juni 2016, stemmen de Britten over het wel of niet verlaten van de Europese Unie. Brexit noemen ze dat met een populair internationaal woord. In mijn oren klinkt Brexit meer als een nieuw ontbijtproduct, maar ja, ik ben een grappenmaker met woorden.

Ik voel een beetje met de Brexitters mee. Begrijp me niet verkeerd, ik vind het een historische fout de Europese Unie te verlaten. Een min of meer verenigd Europa is van een importantie die de economische belangen van de afzonderlijke staten ver te boven gaat. Het grootste goed van de Unie is dat we al zeventig jaar niet meer op elkaar schieten. Vóór die tijd waren enkele van de deelnemende landen iedere vijfentwintig jaar met elkaar in oorlog. Noem me een slapjanus, maar ik zie vrede als winst.

Maar, zoals ik al zei, ik kan me enigszins vinden in het standpunt van de potentiële vertrekkers. De bemoeizucht van Brussel is in de afgelopen decennia zó toegenomen, dat dit alleen nog maar wrevel op kan wekken. “Hoe lang is een meter?” Brussel bepaalt het. “Hoeveel tegels zitter er in de stoep?” Brussel schrijft het voor. “Hoe rood is de kleur rood?” Brussel heeft er een handboek voor. Hè, gatverdamme!

Wat zo mateloos irriteert is niet dat Brussel zich met onze zaken bemoeit. Kwesties als het vluchtelingenprobleem, handelsverdragen, buitenlandse betrekkingen en de Europese defensie moeten natuurlijk centraal geregeld worden. Opvallend is, dat dit nu juist de aangelegenheden zijn waarbij Brussel minder goed scoort. Nee, “het gewicht van een ons zeep”, dat is waar Brussel goed in is.

Waarom doet onze Europese hoofdstad het zo slecht bij het oplossen van belangrijke kwesties en waarom is het zo goed in het regelen van futiliteiten? Zal ik het maar zeggen? Het zijn de ambtenaren! Niet de politici, maar het ambtelijk apparaat.

Om uit te leggen waarom niet de politicus, maar zijn werknemer de bron is van alle kwaad, neem ik je even mee op een excursie naar “Ambtenarenland”. Een paradijs van regelgeving met mores en idealen die ver buiten de rede van de gewone mens vallen.

Ambtenaren zijn een bijzonder soort lieden. In de regel werken ze hard. Menigeen denkt dat ze lui zijn, maar dat is niet zo. Het zijn noeste werkers. Wat echter typerend is voor deze overheidsdienaren is dat ze oogkleppen dragen tijdens hun ijverig geploeter. Ze doen alles voor hun eigen eilandje, zonder veel besef van of consideratie met de andere eilanden in de archipel, of zelfs met de eilandengroep als geheel. Zo kunnen ambtenaren met regelingen komen, waarop niemand zit te wachten. Regels die zelfs haaks staan op de wetgeving die men een eilandje verderop heeft verzonnen.

Hoe bijzonder ook, de ambtelijke dienaren van de staat zijn wel gewone mensen. Ik heb het niet van horen zeggen, ik heb het zelf gezien. Ze hebben heel gewone behoeften. Zo willen ze bijvoorbeeld niet graag hun baan verliezen. En op dat punt is de genade met hen. Zij zijn degenen die de regels maken. Zij zijn toevallig ook de mensen die, de door hen zelf bedachte wetgeving mogen handhaven. Maak regels, handhaaf ze en je hebt altijd werk. Gebeurt er iets in de maatschappij? Maak aanvullende regels, handhaaf ze… etc.

Veel politici waren ooit ambtenaren. In hun politiek functioneren blijven ze, jammer genoeg, bij hun oude bureaucratische gewoonten. Dat maakt hen tot geestelijk armoedige bestuurders, aan wie je het sturen eigenlijk niet kunt overlaten. Toen ik zelf een blauwe maandag aan politiek deed, vertrouwde een collega mij eens ongeveer het volgende toe: “Iemand die echt iets kan, gaat dat ook doen. Hij start een bedrijf, hij heeft succes. De de meeste politici komen niet uit het bedrijfsleven, maar uit de ambtenarij. De echte talenten zitten in zaken en blijven daar ook. Ze gaan niet voor een habbekrats in een openbaar bestuursfunctie zitten, waarbij ze ook nog dagelijks een emmer mediafaecaliën over zich heen krijgen.”

Ik denk dat die collega een punt had.

Politici maken geen regels. Ze denken van wel, maar wij weten nu wie de wetten bedenkt, maakt, uitvoert en handhaaft. Onze staatslieden kunnen ook niets maken, want ze hebben geen verstand van de materie; althans, niet meer. Ze besturen vaak niet in dezelfde sector als waarin ze als ambtenaar werkzaam waren. Daardoor weten ze er ook niet meer van dan de gemiddelde burger. Hun ambtelijke raadgevers daarentegen zijn tot in detail op de hoogte van ieder klein radertje in de wet- en regelgeving. Zij vertellen de politicus wat hij moet willen en ook wat hij vervolgens tegen het volk mag zeggen. Zo, en niet anders, ontstaat regelgeving.  En wie zorgt er ook al weer voor uitwerking, uitvoering en handhaving? Juist, “de Vierde Macht!”

Bestuurders hebben andere behoeften dan ambtenaren. In het slechtste geval zijn zij moderne managers. Is er een probleem? Veeg het van tafel en er is geen probleem! Ambtenaren doen dat anders, die regelen een gerezen kwestie helemaal dicht. Daardoor ontstaan er tien nieuwe problemen, maar het oorspronkelijke vraagstuk is opgelost of ziet er in elk geval anders uit.

Dit verschil in zienswijze tussen opdrachtgever en uitvoerder moet wel problematisch uitpakken. De bestuurlijke visionair, met zijn korte-doelenvizier ingesteld op de volgende verkiezingen, wil snel resultaten. Hij heeft maling aan de consequenties, zolang die maar niet plaatsvinden binnen zíjn bestuurlijke termijn. Zijn uitvoerder echter regelt de zaken voor de eeuwigheid en heeft, op zijn manier, ook maling aan de gevolgen, zolang hijzelf maar een mooie en handhaafbare regeling mag vervaardigen. Zó komt het dus dat Brussel bepaalt “hoeveel stoelen er op een terrasje mogen staan” of “hoe groot een ei is.”

Tot zover ons uitstapje naar Ambtenarenland. We weten nu hoe de bureaucratisch getriggerde treurnis van de burger ontstaat.

Terug naar de Britten en hun Brexit. Waar het mij betreft kunnen onze buren beter in “Europa” blijven. Het betreft mij echter niet. De buren zijn boos en ik vind hun boosheid te begrijpen. Het bureaucratische, onpersoonlijke, niet betrokken gezag van een te verre hoofdstad, wordt ervaren als knellend. Ik heb uitgelegd waar de oorzaak van hun woede ligt. “Halveer het aantal bureaucraten en je halveert het probleem. Halveer het aantal politici met een ambtelijke achtergrond en je belandt in de Hof van Eden.”

De Britten zullen inmiddels wel warme gevoelens koesteren voor ieder volk dat gebukt gaat onder een verre hoofdstad, met ergerlijke regeltjes.  Ik kan mij dat zó goed indenken. En natuurlijk hebben ze nu ook ruim begrip voor burgers in de buitengewesten van Groot-Britannië zelf. Met name de Engelsen, toch de hoofdmoot van de Britten, zullen zich vast afvragen hoe al die arme inwoners van Ierland, Wales en Schotland zich eeuwenlang gevoeld moeten hebben onder het opgelegd gezag van Londen. Het spreekt vanzelf, dat diezelfde Brexittende Engelsen het geen probleem vinden, als genoemde onderdelen van hun Groot-Brittannië op een dag zeggen: ”we hebben genoeg van Engelse regeltjes. We willen eruit!”

 

 

 

Deel deze pagina