Gedichten en verhalen
In de achterste wagon van de trein las ik rustig mijn krant. Amsterdam lag achter mij, Leiden wachtte.
Voorbij Schiphol strekten zich de akkers van de Haarlemmermeerpolder uit. Zware klei, aaneengeplakt tot rijen grijsklompen. De ochtend lag nog over het werkvolk dat zich met de spoorrails bezighield. Hun smalle ijzeren staven waren sierlijk vervormd tot een chicane. Dat bedierf een beetje de compositie van langdurige evenwijdigheid. Toch was het een fraai gezicht als een passagierstrein, met een gangetje van hooguit dertig kilometer per uur, door zo’n bocht tjoeketjoekte.
Wij raasden met 120 kilometer per uur rechtdoor.