24. mei, 2018

(8)

Een mens kan doorschieten in het lollige, maar hij kan ook te serieus worden. Dat geldt in hoge mate voor mij. Ik ben een zwart-wit mens. Het is het een of het ander, maar nou nooit eens lekker iets in het midden.

‘Jij wordt nooit een goede ambtenaar,’ zei iemand eens tegen mij. Nou, ‘iemand’ had het goed gezien. Als inspecteur merkte ik dat je in het ambtelijk paradijs van de rijksoverheid niet onbekommerd van alles kunt opschrijven. Dat was jammer, want puur bekommerd verslagleggen bleek niet aan mij besteed. Toen ik dat probeerde, hakte ik in mijn rapporten woest in op de matige uitvoering van het beleid.

Mijn stijl was betrokken, zoals gewenst, maar ook meedogenloos. Ik zag misstanden in de bureaucratie en ik stuurde aan op rollende koppen. In mijn onschuld dacht ik werkelijk dat mijn teksten de Staatscourant zouden halen.

De baas probeerde mij voorzichtig te vertellen dat mijn klare taal wat minder klaar mocht zijn. Ik nukte en koesterde de gewraakte passages, het rijk mokte en publiceerde niets.

Het was duidelijk dat het ambt en mijn verknochtheid aan eigen woordkeuze onverenigbaar waren. Wegens duurzame ontwrichting van de culturele verhoudingen ben ik toen maar iets leukers gaan doen.

17. mei, 2018

(7)

Ik was vroeger van de vrolijke verstelstijl. Ook aan de meer serieuze kanten van het leven zag ik iets lolligs. Bij het opschrijven van al dat plezier moet je oppassen dat je niet doorschiet naar het flauwe. Ik zal het maar eerlijk toegeven, dat lukte me niet altijd. Als ik sommige stukjes teruglees, denk ik nog wel eens: ‘Nou, nou, nou, Paul’.

Nederlandse Taal- en Letterkunde is een serieuze aangelegenheid. Dat vond men tenminste aan de Universiteit van Amsterdam. Degelijke docenten trokken bij het zien van mijn teksten wel eens een wenkbrauw op. Enfin, ik heb hen niet al te lang lastiggevallen.

Wat bij de studie een ‘wenkbrauw’ opleverde, leidde op de werkvloer tot een compleet verfrommeld gezicht. Ook in het ziekenhuis waar ik werkte, wilde ik mijn scherts delen met anderen. Artsen konden mijn opmerkingen in de verpleegverslagen nog wel waarderen, maar mijn eigen collega’s, de verpleegkundigen, konden er niet om lachen.

‘Humor in een serieus verslag, dat kan toch niet!’

Toen de rapportschriften hun tijd op de afdeling hadden uitgediend, heb ik ze maar mee naar huis genomen. Ze staan nu in mijn boekenkast nog wat na te gniffelen.

10. mei, 2018

(6)

Schrijven kun je overal. Het liefst zit ik te typen tussen de boeken in een koele studeerkamer, maar ik kan het ook onder een mangoboom en bij een temperatuur van 32 graden. Dat bleek toen ik werd uitgezonden naar Suriname om daar te helpen bij het redden van een archief. We kwamen daar niets te vroeg, handgrote spinnen hadden zich verstopt in de dozen, terwijl awari’s – grote buidelratten – en andere enge beesten vast waren begonnen zich de stukken eigen te maken.

Er was nog geen internet, telefoneren was te duur en brieven naar huis arriveerden pas na zes weken. Qua communicatie met mijn gezin was ik verdwenen in een zwart gat. Dat heeft me aangezet tot allerlei schrijfactiviteiten. Voor de kinderen zette ik mijn sprookjesfeuilleton voort en aan mijn geliefde echtgenote schreef ik lange, lange brieven met een hoog gehalte aan verliefdheid en verlangen. Daarnaast hield ik twee dagboeken bij, een voor mijn werkgever – de Staat der Nederlanden – en een voor mijzelf, waarin ik de dagelijkse gang van zaken aan de ‘Wilde Kust’ becommentarieerde.

Ik houd niet van de tropen, het sneeuwt er te weinig. Het oerwoud is voor mij een groene hel waarin je, als je niet oppast, wordt rondgedragen door ongedierte. Na drie maanden mocht ik weer naar huis. Ik arriveerde daar eerder dan sommige van mijn brieven. In elk geval kon ik er lachend mijn eigen teksten voordragen.

 

3. mei, 2018

(5)

Lange tijd schreef ik meer gedichten dan verhalen. Werken in de nachtdienst resulteerde in een vrij korte aandachtsspanne. Een brokkelige geest leende zich niet voor lange teksten.

Wel schreef ik kolderieke kinderverhaaltjes. Ik vertelde mijn kinderen iedere avond, à l'improviste, een stukje vervolgverhaal over een mannetje en een kabouter. Dat feuilleton heb ik jarenlang volgehouden. Mijn spruiten mochten bij iedere aflevering aangeven welke wending het verhaal die avond moest krijgen. Kinderen kunnen de gekste vragen stellen en behoefte hebben aan bizarre plotwendingen. Ik heb daar veel van geleerd.

Ik ruilde de verpleging en haar nachtdiensten in voor een bestaan in het archiefwezen. Mijn hele leven was ik al geobsedeerd door geschiedenis. Wat kwam het mooi uit dat ik van mijn goedaardige bezetenheid mijn beroep mocht maken. Daarnaast studeerde ik in die dagen cultuurwetenschappen. Genoeg stof voor verhalen en voldoende redenen om ze op te schrijven.

Voorzichtig begon ik met een reeks columnachtige verhaaltjes in het blad Oud Edam, een lokale historische periodiek. Als ik die stukjes teruglees, valt het me op hoe verzot ik was op antiek klinkende volzinnen. Leuk, maar vandaag de dag krijg je er lezers niet meer mee op de banken.

26. apr, 2018

(4)

Schrijven is een vorm van oefenen. Zelfs de best geschreven tekst is een aanloop naar een nog betere. Die panklare wijsheid geldt natuurlijk ook voor het schrijven van gedichten.

Ik ben de trotse eigenaar van een enorme berg pulppoëzie. Er is een tijd geweest waarin ik tussen de tien en twintig gedichten per dag schreef. Rammelende lettertjes waarvan mijn wangen spontaan opgloeiden van gêne toen ik de stukjes, jaren later, weer eens onder ogen kreeg.

Waarom heb ik die teksten niet gewoon weggegooid? Geen idee. Nou, misschien toch een beetje. Ik kan niet prioriteren. De autist in mij kan niet kiezen tussen gunnen en gummen. Ik zie natuurlijk wel dat iets rotzooi is, maar misschien kan ik met dat ene zinnetje nog…

Zonde van mijn tijd. Terwijl ik zit te dubben over het gaan of blijven van een paar woorden, had ik net zo goed een nieuw gedicht kunnen schrijven over hetzelfde onderwerp. De laatste jaren lukt dat al beter. Ik zie een oude tekst en denk dan: waardeloos, maar als ik het nou eens zus of zo had opgeschreven. En voor je het weet staat er dan een stukje waarover ik wel tevreden ben.

Nou ja, tevreden. Ik blijf verbeteren. Een woordje hier, een lettertje daar. Schrijven blijft toch oefenen, hè.