De mijnenveger

 

Leven achter een toetsenbord heeft zijn charme, maar soms moet een mens er eens uit. Er zijn er die gaan naar de kroeg en pakken een pilsje. Anderen zitten liever in een bioscoop en pakken een filmpje. Ik wandel bij voorkeur door een museum en pak een tentoonstellinkje. Spannend, nietwaar?

Zo kwam ik eens in het Scheepvaartmuseum. Zoals ik al verwachtte hadden ze daar een aardige verzameling boten en bootjes. Van al het varend materieel trok één schip speciaal mijn aandacht, een oude mijnenveger van de Koninklijke Marine.

Het was een fraaie lichtgrijze schuit, maar echt indrukwekkend, nou nee. Een miniem kanonnetje, opgesteld vóór de brug, moest in zijn eentje de vijand op afstand houden. Ik wist niets van marinevaartuigen en kanonnen, dus ik boog mij over het begeleidend bordje, om wat meer te leren. Eens zien of onze maritieme tegenstander erg onder de indruk was, toen het scheepje nog op de Noordzee voer.

Terwijl ik de informatieve tekst verwerkte kwam er iemand naast mij staan. Een lage slepende stem zei: “De buitenkant is helemaal van hout gemaakt. Wist je dat? Helemaal van teakhout.”

Ik keek opzij. Op twee stappen afstand stond een, niet eens zo oude, bejaarde. Een man gehuld in een afhangende, verschoten regenjas. Zijn handen diep in de jaszakken. Plakkend zwart haar was over zijn kalend hoofd gekamd. “Een frisse verschijning.”

“Van teakhout?” lachte ik, “had de marine vroeger geld te veel?”

Niets in zijn gezicht verraadde enig gevoel voor humor. “Nee, teak is een heel sterke houtsoort, die weinig onderhoud vraagt”, vervolgde hij op bedachtzame toon. “En de buitenkant van een mijnenveger moet van hout zijn.”

Dat klonk alsof hij er verstand van had. Ik nam de man eens wat beter op. Er was iets anders dan zijn leeftijd dat hem oud maakte. Zijn gezicht viel op door een wat sponzige huid met enorme poriën. Een riante neus rees op boven dikke, vochtige lippen. Waterige, dofblauwe ogen, die ooit helder gestaan moeten hebben, vervolmaakten het beeld van een man, die waarschijnlijk meer dan één borreltje lustte.

Alsof hij mijn gedachten raadde zei hij treurig: “Stuurman op de grote vaart. Ik kwam overal en overal zijn kroegen. Overal was drank. Ik heb in mijn leven een zwembad aan jenever leeggedronken.”

Enigszins overvallen door deze bekentenis zocht ik naar een luchtige opmerking: “Zo zo, een heel leven op de grote vaart, alle havens van de wereld…”

“Nee, niet een heel leven," onderbrak hij mij, "eerst heb ik bij de marine gewerkt. Op een mijnenveger zoals deze. ‘Een klomp’ noemden we zo’n schip. Het was mooi werk, hoor. Maar ja, destijds lustte ik hem ook al graag en dat zagen ze toch liever niet. Die zeemijnen zijn nogal gevoelig, hè. Je moet heel voorzichtig te werk gaan.”

Enigszins moeizaam wandelde hij langs het scheepje. Een slepend been hinderde hem bij het lopen. “Dat heet een klapvoet”, legde hij uit. “Komt ook door de drank. Daardoor ben ik al vroeg afgekeurd voor het werk.”

Hij keek weer eens naar de boot. Toen begon hij te vertellen. De dofheid verdween even uit zijn ogen, terwijl hij enthousiast uitweidde over de fijne kneepjes van het mijnenvegen. Tijdens dit college leek hij jaren jonger; hij straalde. Hier stond een man die eigenlijk verliefd was op dit scheepstype. Maar hij had zijn geliefde lang geleden verloren aan “De erven Lucas Bols”.

Ik heb hem laten vertellen. Zeker een half uur lang onderwees hij me over zeemijnen. Contactmijnen, akoestische mijnen en magnetische. Drukmijnen en explosieven van het inductietype. Bijna in vervoering beschreef de man de geavanceerde technieken, die gebruikt werden om al die enge dingen onschadelijk te maken.

Ik was onder de indruk van zijn kennis en vakmanschap. “Goh, meneer,” vroeg ik vol ontzag, “hoeveel mijnen heeft u wel geveegd in uw loopbaan bij de marine?”

Hij zweeg enige tijd en tuurde peinzend naar een punt in de verte. Toen antwoordde hij: “Eén, een oefenmijn.” 

 

 

 

 

 Afbeelding: https://nl.wikipedia.org/wiki/Dokkumklasse

 

 

 © 1985 Paul Christiaan Smis