Ik ben een misantroop. Dat is een mooi woord voor “een stuk chagrijn”. Dat zeg ik niet zelf. Ik heb het uit de mond van mijn “vriend”, de heer Misanthrope persoonlijk. Hij zei laatst tegen mij dat ik de mensheid observeer en vervolgens uit mijn observaties uitsluitend negatieve zaken destilleer. Nou, toen ben ik maar even een kop koffie met hem gaan drinken, al was het alleen maar om te laten zien dat ik de mensheid niet haat. We hebben een keurig terrasje in een correct ogend straatje uitgekozen. 

“Kijk, het zit zó,” zei ik, tussen twee slokjes koffie. “Mij vallen niet de negatieve dingen op, mij vallen de eigenaardige dingen op.”

“En die benoem je dan negatief” vulde mijn koffiegenoot aan.

“Nou, dat is niet mijn bedoeling” wierp ik tegen “Als iemand praat, zie ik wat er in de redenering niet klopt. Of ik vermoed welke argumenten er op de achtergrond meespelen. Dat is toch niet slecht?”

“Je fixeert op een ondeugdelijk argument, maar je ziet niet hoe leuk de stropdas van de spreker kleurt bij het blauw van zijn ogen. Je zou die ogen niet eens herkennen in een andere context.” betoogde Misanthrope.

Verdomd het is waar. Als ik bijvoorbeeld een collega, met wie ik jarenlang heel leuk gewerkt heb, tegenkom in de supermarkt, loop ik dwars door hem heen. Ik herken hem niet. Erger nog, ik wil hem niet eens kennen in de supermarkt. Heeft Misanthrope dan gelijk? Heb ik een hekel aan die collega? Nee, ik mag hem als collega, maar hij moet wel in zijn rol en binnen zijn context blijven. In de supermarkt mag ik niemand. Iedereen staat mij daar in de weg.

“Je ziet afwijkingen van het normale of verwachte,” vervolgde Misanthrope, terwijl hij beheerst knabbelde aan zijn koffiekoekje “da’s leuk, maar je zegt er iets over op een misprijzende of smalende manier.”

“Misprijzend of smalend?” verdedigde ik me nijdig en in twee happen werkte ik mijn eigen koffiekoek naar binnen. Driftig veegde ik een sneeuwbui van gevallen kruimels van mijn buik. “Ik prijs niet mis en ik smaal niet. Ik observeer alleen maar. Als iemand zegt dat het gras groen is en ik zie dat er wat bruine sprietjes zijn, dan zeg ik dat gewoon.”

Misanthrope bekeek mij aandachtig en nipte nadenkend van zijn espresso. Met een glimlachje fileerde hij: “En als je dat dan zou doen met een vriendelijke ‘smile’, zou ik je geloven, maar je zou de uit steen gehouwen stroefheid van jouw gezicht eens moeten zien, als je iets te berde brengt. Nee vriend, jij wijst af wat je ziet.”

Aha, dat is het dus. Mijn gezicht is een onbehouwen bakkes, dat weet ik. Mensen zien er vaak geen gevoel in, of het moet een kwaadaardige emotie zijn. Als ik een grapje maak, wordt dat niet herkend; ik trek immers geen grapjesgezicht. De toonloosheid van mijn stem werkt ook al niet in mijn voordeel. Vrolijke opmerkingen van mijn kant krijgen daardoor een eigenaardige duivelse lading mee. Geloof me, ik vind het ondoenlijk vermoeiend steeds maar te letten op de plooi waarin mijn gezicht mogelijk hangt. En in mijn stem krijg maar niet de dynamiek die nodig is voor een vriendelijke conversatietoon.

Mijn gesprekspartner bedankte voor de koffie en stond op. De gedachtewisseling had voor een heer, luisterend naar de naam "Misanthrope", lang genoeg geduurd.

"Werk aan je presentatie amice." onderwees hij me. En terwijl hij statig wegwandelde voegde hij er, na een paar stappen, nog aan toe “en ook aan je tafelmanieren.”

“Nee, jij trekt volle zalen.” gromde ik gepikeerd.

“Dat hoorde ik” riep hij, van een afstandje, over zijn schouder.

 

 

 

 

© 2016 Paul Christiaan Smis