De vraag

Half november werd ik met mijn neus op een staaltje onverdraagzaamheid gedrukt. Ik was, met mijn kleindochter Louise, een moppes van net vijf jaar, in een naburig stadje; daar zou Sinterklaas aankomen. Het was best een mooie intocht, er waren getinte pieten, stroopwafelpieten, regenboogpieten en bleke pieten. Maar de sfeer is weleens beter geweest tijdens een Sinterklaasoptocht.

Zo hier en daar, langs de route, stonden voorstanders van een bepaalde pietenuitvoering. Ze droegen spandoeken, riepen leuzen en keken erg boos. Aan de andere kant van de weg stond volk dat een andere mening was toegedaan. Over en weer werd er gescholden.

Ik vond het heel onaangenaam. Omdat mijn kleindochter op mijn schouders zat, kon ik haar gezichtje niet zien. Ik wist dus niet of ze erg onder de indruk was van het gekrakeel. Regelmatig gaf ik wat marsepein door aan een handje boven mij. Het snoepgoed werd gretig aangepakt, dus dat zat wel goed, hoopte ik.

Eenmaal thuisgekomen merkte ik dat Louise toch het een en ander van de gedachtewisseling op straat had meegekregen. Ze was onrustig en bleef maar draaien rond de leunstoel waarin ik zat uit te puffen. Haar gezichtje stond ernstig en ze lachte niet om mijn grapjes. Eerst liet ik haar maar begaan, maar na een poos werd ik er ongemakkelijk van, dus ik vroeg haar wat er was.

Ze kwam naast mijn stoel staan, draaide nog wat met haar voet, keek naar de grond en fluisterde:

‘De juf op school praat erover en sommige kinderen in mijn klas geloven niet meer.’

Argeloos vroeg ik: ‘Wat geloven ze niet meer, lieverd?’ Grootouders kunnen gratis argeloos doen. Met echte problemen gaan de kleintjes nog naar pappie en mammie.

Maar deze keer niet. Louise vatte moed, klom op mijn schoot, greep mijn arm vast en keek me met stuiters van ogen aan.

‘Opa, ik ga je iets heel moeilijks vragen. Denk erom, je moet eerlijk de waarheid vertellen. Je mag niet jokken, hoor, anders vind ik het heel erg.’

Mijn hart sloeg een slag over. Ontsteld staarde ik naar haar afwachtende koppie. Ze vroeg de waarheid, het moest er eens van komen, dat had ik altijd geweten.

‘Niet nu, alsjeblieft niet nu, geef me nog een jaar,’ bad ik in stilte. Jarenlang had ik haar verteld over Sinterklaas, de Kerstman, elven, kabouters en andere zelfbedachte helden. Nu zou ik moeten bekennen dat opa een enorme jokkebrok was. Wat moest ik doen, wat kon ik zeggen? Als de Sint niet bestond zou haar wereld instorten. Ik herinnerde me dat nog goed uit mijn eigen jeugd en die van mijn kinderen. In gedachten zag ik de tranen al uit haar ogen rollen en verder biggelen over haar hapwangen.

‘Goed,’ zei ik zuchtend, ‘ik zal eerlijk zijn en echt de waarheid vertellen.’ Gelaten wachtte ik op de vraag der vragen.

‘Opa?’ ze greep mijn arm nog steviger vast, ‘bestaat polarisatie?’

 

 

 

Afbeelding: https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken/objecten?q=meisje&p=18&ps=12&st=OBJECTS&ii=11#/RP-T-1964-237-54,212

 

 

 © 2017 Paul Christiaan Smis